De dalende inflatie, in de VS en Europa, is vooralsnog gunstig, zeker omdat deze deels veroorzaakt wordt door lage grondstofprijzen. Het gevaar van deflatie is volgens Han de Jong van ABN Amro nog niet zo groot.

De wereldeconomie ontwikkelt zich zoals ik had verwacht: de VS is in een fase
met tragere groei terechtgekomen, Europa worstelt nog steeds met problemen
en in opkomende economieën trekt de groei weer aan.

Voor later dit jaar, en zeker voor volgend jaar, is wel een periode van
sterkere groei te verwachten. Een andere ontwikkeling, die in de media
weinig aandacht krijgt, is dat de inflatie die bijna overal daalt. Dat is,
voorlopig tenminste, goed voor de wereldeconomie.

Verdwijnt de inflatie?

Een hele reeks landen publiceerde vorige week lagere inflatiecijfers. Zo is de
Chinese inflatie gedaald van 3,2 procent in februari naar 2,1 procent in
maart. Van de eurozone was al bekend dat de inflatie was gedaald naar 1,7
procent in maart tegen 1,8 procent in februari.

Ook in de VS lijkt de inflatie af te nemen. De invoerprijzen zijn in maart
bijvoorbeeld met 0,5 procent gedaald ten opzichte van vorige maand en met
2,7 procent ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar. Dit werkt met
enige vertraging door in de totale inflatie.

En zo ja, waarom?

Deze ontwikkeling heeft twee, in sommige landen drie, hoofdoorzaken. Ten
eerste dalen de energie- en grondstoffenprijzen.

De prijs van een vat Brentolie is sinds de prijspiek in februari met ruim 15
procent gedaald en ligt nu zo’n 10 procent onder het gemiddelde van 2012.
Ook andere grondstoffen worden goedkoper, en dat is tegen de trend van de
afgelopen jaren.

Nu is een trendbreuk natuurlijk altijd mogelijk, maar ik denk dat de vrij
geringe vraag naar grondstoffen niet de enige oorzaak is. Sinds de
eeuwwisseling zijn de toch al hoge grondstoffenprijzen steeds verder
gestegen, is de vraag enorm toegenomen en heeft de lage reële rente geleid
tot uitbreiding van de productiecapaciteit doordat mijnbouw en oliebedrijven
meer zijn gaan investeren.

Als ik gelijk heb en de lagere prijzen mede zijn toe te schrijven aan
ontwikkelingen aan de aanbodzijde van de grondstoffenmarkt, dan zou dat tot
een langdurige, zij het niet per se sterke, daling van de
grondstoffenprijzen kunnen leiden.

Ten tweede is door de lager dan trendmatige groei in de tweede helft van 2012
overal in de wereldeconomie overcapaciteit ontstaan, met neerwaartse druk op
de prijzen tot gevolg.

Ten derde geldt voor sommige landen dat de wisselkoers stijgt, en hun invoer
daardoor goedkoper wordt. Dit zou gecompenseerd moeten worden door het
tegenovergestelde effect in landen met een zwakke munt. Maar dat hoeft niet
als bedrijven in deze landen hun prijzen niet op niveau kunnen houden.

Is de dalende inflatie goed of slecht?

Het hangt ervan af waar je staat en hoe ver deze ontwikkeling doorzet. Voor
zover de dalende inflatie het gevolg is van lage grondstoffenprijzen, is het
goed nieuws voor landen die grondstoffen invoeren en slecht nieuws voor
grondstoffen exporterende landen.

Het is dus goed voor de VS, Japan en Europa; slecht voor Brazilië en een groot
aantal andere grondstoffenproducenten.

Doorgaans zijn sterk stijgende grondstoffenprijzen gunstig voor de exporteurs
maar ongunstig voor de mondiale economische bedrijvigheid. Ik verwacht dan
ook dat de lagere grondstoffen gemiddeld genomen gunstig zijn voor de
wereldeconomie, omdat afnemende inflatie de reële koopkracht van de
consument vergroot.

Voor zover de dalende inflatie het gevolg is van vraaguitval in de economie
als geheel, is het echter geen positieve ontwikkeling, omdat er een
deflatiespiraal kan ontstaan, een haasje-over van dalende prijzen en dalende
inkomens.

Maar laten we er niet al te dramatisch over doen. De daling van de in inflatie
is weliswaar erg opvallend, maar kan heel goed tijdelijk blijken. Verder
zijn we, op een paar landen na, nog ver van deflatie verwijderd. Per saldo
maken we volgens mij een cruciale ontwikkeling door, waarbij veel economieën
het punt naderen waarop dalende inflatie de reële koopkracht stimuleert en
daarmee de bedrijvigheid. Hoewel we ons over deflatie (nog) geen zorgen
hoeven te maken, zou het een grote vergissing zijn er al te achteloos over
te doen.

Bij zijn laatste persconferentie zette ECB-president Mario Draghi de deur op
een kier voor verdere verruiming van het monetaire beleid van de eurozone.
Het is nog steeds uiterst onzeker of de ECB inderdaad een soepeler beleid
gaat voeren.

Als ik in Frankfurt zat, zou ik het wel weten, want de argumenten vóór zijn
sterk en worden steeds sterker: de economie wil maar niet groeien; de
inflatie is tot onder de doelstelling gedaald en in ten minste één lidstaat
(Griekenland) al in deflatie omgeslagen, terwijl de vooruitzichten wijzen op
het aanhouden van deze trend; de geld- en kredietgroei blijven onder de maat
en de munt is duidelijk overgewaardeerd.

Groeiplaatje zoals verwacht

De economische cijfers van vorige week bevestigen het idee dat de VS een fase
van gematigder groei is ingegaan, dat Europa het moeilijk heeft maar niet
verder wegzakt en dat de groei in de opkomende landen weer wat aantrekt.

Vorige week schreef ik hier dat de recente omslag in sommige indicatoren
misschien niet was wat hij leek. Zo leek de stijging van het aantal
aanvragen voor een werkloosheidsuitkering van twee weken geleden nogal
verdacht en leken de slechte werkgelegenheidscijfers voor maart geen recht
te doen aan de onderliggende trends op de arbeidsmarkt.

Dit wordt bevestigd door de cijfers van afgelopen week: de uitkeringsaanvragen
gaven een daling te zien. Toch zijn er over vorige week ook enkele slechte
cijfers te melden. Zo is het ondernemersvertrouwen onder kleine bedrijven in
de VS in maart afgenomen, net als de detailhandelsverkopen en het
consumentenvertrouwen.

De cijfers voor maart zijn mogelijk beïnvloed door het relatief koude weer,
maar dit is nog even afwachten. Toch zijn ze nu meer in lijn met de
belastingverhogingen van begin dit jaar en de bezuinigingen bij de overheid
die later automatisch in werking traden.

De remmende werking hiervan maakte het onvermijdelijk dat de economische groei
zou afzwakken. We verwachten dat dit nog even duurt. We blijven er echter
van overtuigd dat de groeivertraging tijdelijk is, want de fundamentele
factoren worden nog steeds beter: de huishoudens en de financiële sector
hebben hun balans bijna weer op orde en zelfs de overheid boekt goede
voortgang met het balansherstel.

In de twaalf maanden tot en met maart kwamen de bestedingen van de federale
overheid 2,8 procent lager uit (jaar op jaar), terwijl de inkomsten met 10,0
procent stegen. Het begrotingstekort wordt daardoor snel kleiner en het nog
niet geheel uitgekristalliseerde effect van de recente belastingverhogingen
en bezuinigingen komt daar nog eens bij, al worden de recente cijfers over
het tekort mogelijk positief gekleurd door enkele moeilijk te kwantificeren,
incidentele factoren. Toch bedroeg het federale tekort in de twaalf maanden
tot en met maart nog USD 910 miljard, net iets minder dan 6 procent van het
BBP.

Eurozone

We weten dat het de eurozone economisch niet voor de wind gaat. De vorige week
gepubliceerde cijfers over de industriële productie van februari bieden
echter enige hoop. De productie is met 0,4 procent gestegen vergeleken met
de maand ervoor; in januari was die nog gedaald. De cijfers van een flink
aantal landen waren beter dan verwacht.

Hoewel de ontwikkelingen in de Chinese economie zich nog steeds moeilijk laten
peilen, is er in maart aanzienlijk meer nieuw krediet verleend. Omdat in
China het jaar soms in januari en soms in februari start, willen de cijfers
over de eerste maanden van het jaar nogal eens verschillen, maar zowel de
nieuwe kredietverlening als het totaal uitstaande kredietbedrag was in maart
duidelijk hoger dan verwacht. Dit wijst erop dat de Chinese economie aan
kracht wint.

Han de Jong is hoofdeconoom van ABN Amro. Meer columns: zie het blog
van Han de Jong.

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl